Met je hoofd op
mijn schoot
haal ik
de verhalen
uit je haar
die daar
verscholen
drukten
tot je traande (Onderwijl
steel ik zomaar
vijfentwintig gedichten,
een zachtgezonden fado
en de vergeten woorden
van je kinderstem (Onderwijl
wieg ik je,
haal mijn kleine
vertelling boven,
de helderste
ster aan het firmament)
) je moet er van lachen
‘lig nou toch stil’
je hand op mijn dij
spant
in mijn adem
het regent
doorweekt
verdrinken
we
nooit.